Terug naar het overzicht
Georg Rueter (1875-1966), toegeschreven aan, Slager met brandende kaars op hoge hoed, 1885-1894, tekening in zwart krijt op papier, 310 x 249 mm (KOG-ZG-1-NOK-206). Tekst voorzijde onderaan: ‘Jeugdherinnering. Slager met Kaars op Hogenhoed’. En met latere hand ‘Atelier G. Rueter (z.o.z.)’. De achterzijde bevat drie oefenschetsen van een merel en onderaan de tekst ‘Slager met Kaars op Hogen-Hoed – bezig. Jeugdherinnering Georg Rueter’.

Blog ‘Hoge hoedkaars, een geleerde koe en het toeval’

'Hoge hoedkaars, een geleerde koe en het toeval' door Peter Jan Margry

Toeval is vaak een klein geluksmoment, en vooral ook wanneer dat tijdens historisch onderzoek plaatsvindt. Het gebeurde op 6 december 2022. Als commissielid van de Atlas Zeden & Gewoonten was ik gevraagd te helpen in het Collectiecentrum Nederland (CCNL) te Amersfoort bij de rubricering van een rijke collectie van zo’n 2000 werken op papier die Chris van Eeghen aan het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap had geschonken. Bij de groep tekeningen die bestemd waren voor de KOG-collectie ‘Na-Oorlogse Kunst’ zouden ook objecten zitten die inhoudelijk beter in de Atlas Zeden & Gewoonten zouden passen. Echter, zoveel tekeningen zijn niet een-twee-drie door te vlooien. Met verschillende KOG-betrokkenen werden alle tekeningen individueel bekeken. Het moest niettemin in een serieus tempo met onderling verdeelde tekeningstapels. Na enige tijd zie ik vanuit een ooghoek bij de persoon naast mij een tekening langskomen die ik meteen ‘herken’, ook al zag ik die afbeelding voor het eerst en is de tekening in zijn voorstelling uniek.

Wat was het dan? Het betrof een vlot geschetste, enigszins vage zwartkrijttekening van een man in een lange jas of schort die zowel klompen als een zwarte hoge zijden hoed draagt. Bovenop de hoed, aan de voorzijde, staat een kaars, een brandende kaars. De kaars geeft de man blijkbaar genoeg licht om in het donker zijn werk te kunnen doen. Nog vager is zijn werk te herkennen: hij snijdt in, waarschijnlijk, een geslachte koe die open gespreid op een houten leer of slachtladder is bevestigd, ten einde de ingewanden te verwijderen en het vlees te laten besterven, voordat het verder verdeeld en uitgebeend kan worden. De afgebeelde persoon is een vleeshouwer die nog in de avond op zijn slachtplaats met het bewerken van het beest bezig is.1

Dat een middenstander een hoge hoed droeg, lijkt misschien karikaturaal maar dat is het niet. De grote negentiende-eeuwse populariteit van de ‘schoorsteenhoed’ of ‘kachelpijp’, treffend beschreven in Nicolaas Beets’ Camera Obscura uit 1839, is een duidelijk voorbeeld van dalend cultuurgoed. Iedereen wilde zich er graag onder alle omstandigheden goed en keurig op voor laten staan. Ook de slager voor zijn clientèle. De waarschijnlijk versleten hoge hoed met zijn stevige rand maakte dit hoofddeksel nog functioneel als kaarsstandaard, zeker als het vroeg donker was en gaslicht nog niet gebruikelijk was onder middenstanders.2

Een paar maanden voor die sorteerdag in het CCNL had ik voor mijn onderzoek naar de indertijd wereldberoemde Amsterdamse arts-masseur Johan Mezger (1838-1909)3 een passage gelezen in de biografie van de dichter Albert Verwey met herinneringen aan Verwey’s eigen jeugd. Zijn vader Jan Verwey was meubelmaker en woonde met zijn werkplaats in de Prinsenstraat (op nr. 6) gescheiden door twee huizen van vleeshouwer Johann Mezger (1801-1871), de vader van de masseur, die op nr. 12 woonde en werkte. Albert Verwey (1865-1937) herinnerde zich hoe kinderen op de binnenplaats achter de werkplaats, klauterend op stapels hout door het dakraam van de slachtplaats Mezger senior aan het werk konden zien. ’s Avonds werd het helemaal spannend want Mezger, zo herinnert Verwey zich:

‘droeg dan een hoogen hoed en had boven op dien hoed een brandend stompje kaars bevestigd. Zoo had hij de handen vrij om met zijn scherp mes zijn werk te verrichten.’ Alle buurtkinderen waren gebiologeerd door wat Verwey omschreef als een ‘spookachtig spel van licht en schaduw’.4

Schets en jeugdherinnering vielen op die 6 december voor mij plots samen. Wat een mooi toeval dat tussen al die tekeningen deze ene juist op mijn netvlies moest vallen. Daarmee kwam ons een visuele weergave ter beschikking van een klein onderdeel van de cultuur van het dagelijks leven omstreeks 1870 en mocht deze tekening op de stapel ‘Zeden & Gewoonten’ worden gelegd.

De schets heeft geen datum, maar een datering ergens aan eind negentiende eeuw lijkt gerechtvaardigd. Het blad bevat aan de onderrand van de achterzijde, waar ook drie oefenschetsen van een merel staan, een later toegevoegde toelichtende tekst: ‘Jeugdherinnering: Slager met Kaars op Hogenhoed’. De tekening is niet ondertekend maar geeft aan de achterzijde wel de naam ‘G[eorg] Rueter’. Het gaat dan om schilder-tekenaar ontwerper W.C. Georg Rueter (1875-1966).5 En niet aan zijn vader, de graficus Georg H.C. Rueter (1839-1918), die qua leeftijd er eerder een eigen herinnering aan gehad zou kunnen hebben, maar van wie geen (houtskool-) tekeningen bekend zijn. Zijn zoon daarentegen maakte graag losse schetsen in zwart krijt die regelmatig ook een kenmerkende toelichtende tekst op zijn tekening toevoegde.6

Bij de geboorte van Georg Rueter in 1875 was Mezger senior echter al vier jaar overleden. Hoe heeft zoon Rueter dit tafereel dan hebben kunnen uittekenen? Het is waarschijnlijk dat hij, net zoals Verwey, de herinnering aan het wat bizarre tafereel van zijn vader of iemand uit de buurt van horen zeggen heeft. Sinds 1884 woonden de Rueters vlakbij de Prinsenstraat aan de Prinsengracht. Daar zal het toen nog niet zo oude verhaal over die opmerkelijke Mezger nog in het collectieve geheugen hebben voortgeleefd.

Rueter begon, kort nadat de familie naar Amsterdam verhuisde, op tienjarige leeftijd, al met tekenen. Op 14-jarige leeftijd, in 1889 zat hij op avondtekenschool en niet veel later ging hij naar de Rijksnormaalschool voor tekenen in het Rijksmuseum.7 Dat hij bij al dat oefenen een keer de kaarsscène als onderwerp zal hebben genomen, ligt wel voor de hand. De schets is nog enigszins onbeholpen en veel minder strak dan zijn latere zwart-krijtschetstekeningen. Daarom zou ik deze tekening willen dateren tussen 1885, toen hij begon met tekenen, en uiterlijk 1894, toen hij zijn tekenenakte behaalde.

Het is mooi dat nu bij de viering van ‘Amsterdam 750 jaar’ het onderdeel over beroepen in de Atlas Zeden & Gewoonten voor het eerst een slager rijker is geworden, sterker nog, een Amsterdamse vleeshouwer die op karakteristieke wijze zijn beroep in de praktijk aan het uitoefenen is. Bovendien getekend door een Amsterdamse kunstenaar die het mogelijk vervaardigde in het gebouw waar nu het KOG is gevestigd.

Noten

1. Zie over de slachtpraktijk Joost Smulders, ‘De slagerij door de jaren heen’, in: De Mulder 27 (2006) 1-11.
2. Zie over de successieve introductie van gas- en elektrische verlichting: Martijn S.C. Bakker e.a, Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890, dl. 3 (Zutphen: Walburg Pers, 1993).
3. Ik werk momenteel aan een biografische medisch-historische studie over Johan Mezger, te verschijnen in 2026.
4. Maurits Uyldert, De jeugd van een dichter. Uit het leven van Albert Verwey (Amsterdam: Allert de Lange, 1948) 35-36. Het was overigens niet mogelijk om vanuit de achterplaats van de meubelmakerij direct in de slachtplaats van Mezger kijken, maar mogelijk liepen de achterplaatsen in elkaar over en was de observatie vanuit een buurhuis gedaan.
5. Zie over hem en zijn werk: Carina Greven e.a., Georg Rueter 1875-1966 (Zwolle: Waanders, 1999) en Catalogus tentoonstelling van portretten door Georg Rueter te Sloterdijk in het Stedelijk museum van 8 maart tot 29 maart 1930 (Amsterdam, 1930).
6. Bijvoorbeeld de afgebeelde schetsen in Greven, Georg Rueter, 21, 24, 29. 7Greven, Georg Rueter, 17-19, 177.