Terug naar het overzicht

Geschiedenis

Het Oudheidkundig Genootschap is in de zomer van 1858 in Amsterdam opgericht door een aantal Amsterdamse particulieren. Al snel wisten zij de belangstelling van koning Willem III te verwerven, die vervolgens bereid was als beschermheer op te treden en het Genootschap het predicaat Koninklijk verleende.

De stichters wilden de kennis van en het inzicht in nationale en lokale ‘oudheden’ stimuleren. De nadruk moest komen te liggen op voorwerpen. Hoe kunnen objecten, van allerlei soort, informatie geven en als bron dienen voor de geschiedenis, voor de kunst en voor de nijverheid? Het KOG wilde deze doelstelling ten uitvoer brengen door het aanleggen van een collectie ‘vaderlandse oudheden’. Deze moest op den duur permanent toegankelijk zijn, in een tentoonstelling en liefst in een apart museum. Hierbij werd wel gedacht aan buitenlandse voorbeelden zoals het Germanisches National Museum in Neurenberg (1852) en het South Kensington Museum, het tegenwoordige Victoria & Albert Museum in Londen (1858).

Jubileum 1917

Uiteindelijk is het KOG in de loop van de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw nauw betrokken geraakt bij de plannen voor een nieuw Rijksmuseum. Het Genootschap heeft in die tijd besloten een groot deel van de inmiddels bijeengebrachte verzamelingen in langdurig bruikleen af te staan aan dit museum. In het in 1885 geopende nieuwe Rijksmuseum van architect P.J.H. Cuypers konden vrijwel de hele schilderijencollectie en grote delen van de verzameling kunstnijverheid van het KOG worden tentoongesteld. Met name dit tweede collectieonderdeel ging deel uitmaken van de nieuwe opstelling van het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst dat in 1887 op de begane grond van het Rijksmuseum geopend werd.

Hiermee was één van de belangrijkste doelstellingen van het KOG verwezenlijkt, namelijk het openbaar toegankelijk maken van de collecties in een Museum van Oudheden en Kunstnijverheid. Toch betekende dit niet het einde van het werk van het KOG. Om te beginnen waren niet alle collectieonderdelen in bruikleen gegeven en verder wilde het Genootschap graag doorgaan met verzamelen. Dit was vooral noodzakelijk omdat er destijds vanuit de landelijke en plaatselijke overheden geen goede regelgeving bestond om te verhinderen dat ‘oudheden’ naar het buitenland werden verkocht of door verwaarlozing verloren gingen. Er bestond toen immers nog geen Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

Onder oudheden rekende men allerlei voorwerpen van cultuurhistorische, historische en kunsthistorische betekenis in Nederland vanaf de middeleeuwen tot in de achttiende eeuw. Hieronder vielen ook bouwfragmenten. Na 1885 kwam bij het KOG de nadruk sterker te liggen op het onderhoud en de uitbreiding van de verzamelingen, op kleine exposities, op kunstbeschouwingen en op lezingen. Bovendien werd een commissie opgericht die de uitgave van seriewerken en studies op het gebied van de oudheidkunde ondersteunde. Ook was en bleef het KOG zeer actief op het gebied van de monumentenbescherming. Deze bezigheden van het KOG werden in de jaren 1885 tot 1917 uitgevoerd vanuit enkele ruimtes in het Muntgebouw aan het Singel in Amsterdam.

In 1917 bood de directie van het Rijksmuseum het KOG de mogelijkheid om haar kantoor en de overige collectieonderdelen onder te brengen in het zgn. Fragmentengebouw van het museum, naast de nieuwe Druckeruitbouw, de tegenwoordige Philipsvleugel. Het KOG kreeg hier ook de beschikking over een eigen lezingenzaal en expositieruimte. Helaas dwong het Rijksmuseum in 1993 vanwege de verbouwing van de Philipsvleugel het KOG deze behuizing te reduceren. Tijdens de verbouwing van het Rijksmuseum kreeg het KOG onderdak in het tijdelijke kantoorgebouw van het Rijksmuseum in de Frans van Mierisstraat 92.

In 2008 werd het 150-jarig bestaan van het KOG op uitgebreide schaal gevierd. Dit startte op 8 juli – de stichtingsdatum van het KOG – met een stijlvolle bijeenkomst voor donateurs op Huize Trompenburg in ’s Graveland. Op 20 september, de dag van de eerste vergadering van het Genootschap, vond op de historische locatie Arti et Amicitiae een feestelijke en goedbezochte bijeenkomst plaats voor alle leden, introducés en genodigden. Bij die gelegenheid boden de leden het KOG een jubileumgeschenk aan, een schuttersglas, dat in bruikleen werd gegeven aan het Amsterdam Museum. Hoogtepunt in 2008 was het symposium Nostalgie of Noodzaak op 8 november in de Doopsgezinde Kerk te Amsterdam, in aanwezigheid van Hare Majesteit de Koningin, in navolging van haar voorouders sinds Willem III beschermvrouwe van het KOG.

Naast de verbondenheid met het Rijksmuseum groeiden in de twintigste eeuw de banden met het Stadsarchief, het Amsterdam Museum, de Universiteit van Amsterdam, en meer recent het Meertens Instituut.

Vanaf de oprichting heeft het KOG de medewerking en de steun gehad van belangrijke letterkundigen, beeldend kunstenaars, zakenmensen, wetenschappers en museumdirecteuren. Zij hadden zitting in het bestuur, schonken (delen) van hun verzamelingen of werkten als conservator of commissielid mee aan de bewaarcondities, de documentatie of de publicatie van delen van de verzamelingen. Hoewel het Genootschap landelijk is, valt het op dat het zwaartepunt van de maatschappelijke betrokkenheid geleidelijk is komen te liggen op Amsterdam. Bekende namen als Six, Van Lennep, Franken, Pieneman, Van Eeghen, Heineken en Willet horen bij de vroege geschiedenis.

Veel van de geschiedenis van het KOG is terug te vinden in het archief van het Genootschap. De viering van het 150-jarig bestaan heeft de buitenwereld maar ook de leden zelf bewust gemaakt van de bijzondere positie van het KOG, eigenaar van een ongeëvenaarde, brede collectie, deels met zorg beheerd en bestudeerd door de eigen leden, deels in bruikleen gegeven aan musea ter versterking van de zichtbaarheid van het nationale erfgoed voor een groot publiek.